20847 |
suiker |
suiker:
tsoekker (Q121p Kerkrade)
|
suiker
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkaroot:
tsukǝrkarūǝt (Q121p Kerkrade),
suikerkroot:
sukǝrkrūt (Q121p Kerkrade),
suikerreub:
tsukǝrrøp (Q121p Kerkrade)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
goede weg:
jouwe wek (Q121p Kerkrade),
klompjesweg:
klumpjens wek (Q121p Kerkrade),
zoete weg:
zusse wek (Q121p Kerkrade),
zoete
zusse weck (Q121p Kerkrade)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20543 |
suikerklontje |
krei:
Ing krai in d¯r bittere
krai (Q121p Kerkrade),
suikerklompje:
sŏĕker klumsje (Q121p Kerkrade),
tsoekkerklump-sje (Q121p Kerkrade),
suikertje:
tsükkersje (Q121p Kerkrade)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)] || suikerklontje
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
erfnonk:
erfnonk (Q121p Kerkrade),
suikernonk:
soekernonk (Q121p Kerkrade),
tsoekernonk (Q121p Kerkrade)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
erftant:
erftant (Q121p Kerkrade),
suikertant:
soekertant (Q121p Kerkrade),
tsoekertant (Q121p Kerkrade)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
tseies (Q121p Kerkrade)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
sōēze (Q121p Kerkrade),
tuiten:
de oere tuute (Q121p Kerkrade),
ming oere tüüte (Q121p Kerkrade),
tōēte (Q121p Kerkrade),
tūūte (Q121p Kerkrade),
tüte (Q121p Kerkrade)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
kwatsen:
kwaatzje (Q121p Kerkrade)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
drüpper (Q121p Kerkrade)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|