32980 |
tarwe |
tarwe:
tɛrǝf (Q121p Kerkrade),
weit:
wɛi̯t (Q121p Kerkrade)
|
Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20824 |
tarwebrood |
gemischt brood:
jemiesj’broeëd (Q121p Kerkrade),
jemisjd broeëd (Q121p Kerkrade),
grauwbrood:
jrauwbroead (Q121p Kerkrade),
jrauw’broeëd (Q121p Kerkrade),
grijsbrood:
jriesbroeëd (Q121p Kerkrade),
jris’broeëd (Q121p Kerkrade),
oberlnder (du.):
oberländer (Q121p Kerkrade),
sterrebrood:
sjterebroead (Q121p Kerkrade),
sjte’rebroeëd (Q121p Kerkrade),
tarwebrood:
terve-broeood (Q121p Kerkrade),
terve-brood (Q121p Kerkrade),
weg:
wek (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
brood gebakken van tarwebloem [N 29 (1967)] || brood van tarwebloem met roggemeel vermengd [N 29 (1967)] || bruinbrood || grof tarwebrood || soort bruinbrood || tarwebrood
III-2-3
|
31265 |
tas |
taats:
tāts (Q121p Kerkrade)
|
Een klein aambeeldje dat met zijn pinvormig uitlopende onderzijde in het aambeeldgat of tasgat wordt geplaatst of tussen de bekken van een bankschroef wordt geklemd. Zie ook de lemmata "aambeeldgat", "tasgat" en "bankschroef". De tas wordt door de smid onder meer gebruikt ter ondersteuning bij klinkwerkzaamheden en bij het vlakmaken van platen. De koperslager gebruikt het werktuig ook bij het drijven. Daarbij wordt plaatmateriaal met behulp van diverse hamers zodanig bewerkt, dat er holle en bolle plaatsen in ontstaan die uiteindelijk de vorm van het werkstuk bepalen. De tas kan daarom dus diverse vormen hebben, afhankelijk van de werkzaamheden die ermee moeten worden verricht. Zie ook afb. 24. [N 33, 46; N 33, 48; N 64, 35a-b; N 66, 16a-b; monogr.]
II-11
|
29796 |
tas stenen |
last stenen:
last štęŋ (Q121p Kerkrade)
|
Een hoop gestapelde metselstenen. [N 31, 12; N 98, 158; L 26, 10; S 12; monogr.]
II-8
|
21871 |
taxeren |
schtzen (du.):
sjetse (Q121p Kerkrade)
|
de waarde van een artikel schatten [taxeren, schatteren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23649 |
te communie gaan |
kommunizieren (du.):
kómmeletsere (Q121p Kerkrade)
|
Tot de communie gaan, ter communie gaan, te communie gaan, communiceren onder de mis [kómmeletseere?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23932 |
te communie gaan op hoge feestdagen |
kommunizieren (du.):
kómmeletsere (Q121p Kerkrade)
|
op hoge feestdagen te communie gaan (ter hoogtij(d) gaan). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25561 |
te lang gerezen deeg |
rot:
rǫt (Q121p Kerkrade),
uitgegangen:
sjǝjaŋǝ (Q121p Kerkrade)
|
Bij veel antwoorden wordt het zelfstandig naamwoord "deeg" o.i.d. niet gegeven. [N 29, 26b; monogr.]
II-1
|
30078 |
te lood |
in het lood:
en ǝt luǝt (Q121p Kerkrade),
lodig:
lyǝdex (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van een muur of hoek wanneer deze tijdens de controle met het schietlood een loodrechte stand vertoont. [N 31, 10d; monogr.]
II-9
|
25566 |
te nat |
klef brood:
klɛf bruat (Q121p Kerkrade),
knets:
knɛtš (Q121p Kerkrade),
knetsig:
knɛtšix (Q121p Kerkrade),
te week:
tsǝ wēx (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|