28384 |
transporteurmotor |
aandrijf:
andrif (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Zwartberg, Waterschei]),
transporteurmotor:
transpǫrtø̄rmōtǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia])
|
De motor van een kettingtransporteur. De opgaven "gustomotor" en "beienmotor" uit Q 21 duiden de motor van de transporteurs van respektievelijk de fabrieken Gusto en Beien aan. [N 95, 605b]
II-5
|
28343 |
transportgoot |
schüttelplaat:
šytǝlplāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
IJzeren plaat van ongeveer 1 meter lengte die aan de zijkanten omgebogen is. De bak is onderdeel van de schudgoot en wordt samen met de andere platen van de schudgoot door een motor opgeheven. Door de zwaartekracht, een andere motor, of een tegencilinder wordt de opgeheven bak in zijn oorspronkelijke toestand teruggebracht. Aldus ontstaat een schuddende beweging. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schudgoot. [monogr.; N 95, 612; Vwo 76; Vwo 343]
II-5
|
17928 |
trant |
gang:
jank (Q121p Kerkrade)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19710 |
trapleer |
trapledder:
trapledder (Q121p Kerkrade)
|
trapleer [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
trappen-gelènder:
trapəjəlɛndər (Q121p Kerkrade)
|
trapleuning
III-2-1
|
19755 |
traploper |
trappenloper:
trapəløくər (Q121p Kerkrade)
|
traploper
III-2-1
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
trampele (Q121p Kerkrade)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
trampelen:
trampǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|
19808 |
trappenhuis |
trappengang:
trapəjaŋk (Q121p Kerkrade)
|
trappenhuis
III-2-1
|
19463 |
trede |
trede:
tret (Q121p Kerkrade)
|
Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
II-9
|