e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitnodigen einladen (du.): ilade (Kerkrade), uitnodigen: oesnüdieje (Kerkrade) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] || uitnodigen III-3-1
uitschelden uitschobben: vgl. Kerkrade Wb. (pag. 190): oes`sjoebbe, uitschelden; (pag. 227): sjoebbe, schelden.  oes-sjoebbe (Kerkrade) iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] III-3-1
uitsliepen uitlachen: oeslaache (Kerkrade), uitsen: ōētse (Kerkrade) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] III-3-2
uitsluitsel besluit: besjloes (Kerkrade) een beslissend antwoord, een antwoord dat alles uitlegt [uitsluitsel, uitbedul] [N 85 (1981)] III-3-1
uitsoppen leegsoppen: lęǝxtsǫpǝ (Kerkrade) De verfpot helemaal leegverven. [N 67, 64c] II-9
uitspannen uitspannen: ūǝsšpanǝ (Kerkrade) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het allerheiligste: oes`sjtellóng van t allerhilliegste (Kerkrade) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitstallingstroon troonhemel: ik weet niet of dit één antwoord is of twee aparte antwoorden, dit is onduidelijk  troeën - himmel (Kerkrade) De troon, de ruimte of plek boven het tabernakel waar het Allerheiligste wordt uitgesteld. [N 96A (1989)] III-3-3
uitsteeksels in de maag netten: nɛtǝn (Kerkrade) De grove uitsteeksels in de lebmaag. [N 28, 85] I-11
uitstellen opschuiven: opsjüve (Kerkrade) iets niet op het daarop vastgestelde tijdstip verrichten maar het naar een later tijdstip verschuiven [uitstellen, trekken, vertrekken, verstrekken, nazien] [N 85 (1981)] III-1-4