28174 |
uittrekkende schacht, uitstromingsschacht |
loftschacht:
lofšāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
uittrekkende schacht:
ūstrɛkǝndǝ [schacht] (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
De schacht waarlangs de verbruikte lucht het ondergronds gedeelte van de mijn verlaat. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Intrekkende Schacht en Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 206; monogr.]
II-5
|
18891 |
uitvlucht |
uitvlucht:
oes"klankwettig in Kerkerade
oesvlóg (Q121p Kerkrade)
|
wat men aanvoert om iets niet te hoeven doen [uitvlucht, uitvluchtsel, uitmaak, uitmaaksel, flauws, zoeking] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29925 |
uitvoerder |
baas:
bās (Q121p Kerkrade),
polier:
bulīr (Q121p Kerkrade
[(voorman van de metselaars)]
),
timmerpolier:
tsimǝrbulīr (Q121p Kerkrade
[(voorman van de timmerlieden)]
)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
21831 |
uitvoerig verhaal |
<uitdr.> lange draad:
lange droad (Q121p Kerkrade)
|
een uitvoerig verhaal [teel] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17705 |
uitwerpselen |
hoop:
inne hoof (Q121p Kerkrade),
kak:
kak (Q121p Kerkrade),
scheisse (du.):
sjies (Q121p Kerkrade),
stronts:
sjtróngs (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
uitwerpselen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kou̯flat (Q121p Kerkrade),
kǫu̯flat (Q121p Kerkrade),
koeflats:
kou̯flats (Q121p Kerkrade)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uitwijken:
oeswieche (Q121p Kerkrade)
|
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken (afzetten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30051 |
uitzetplanken |
bouwbreder:
bǫwbrēr (Q121p Kerkrade),
bouwplanken:
bǫwplɛŋk (Q121p Kerkrade),
breder:
brēr (Q121p Kerkrade)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
27762 |
uitzetten |
doorbuigen:
dø̄rxbø̄jǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
uitzetten:
ūszɛtsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
Gezegd van het dak, wanneer het doorbuigt door de druk van bovenaf. [N 95, 491; monogr.] || In het ondergrondse gedeelte van de mijn de plaats aangeven waar een nieuwe verdieping, steengang, galerij, enz. moet worden aangelegd. [N 95,382; N 95,174; monogr.]
II-5
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
wannen:
wanǝ (Q121p Kerkrade),
zeven:
zeven (Q121p Kerkrade)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|