22333 |
vals spel |
foetelen:
foetele (Q121p Kerkrade)
|
Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foetele (Q121p Kerkrade),
- bevingt ziech, boonjte komt om zijn loontje.
foetele (Q121p Kerkrade),
pfuschen (du.):
vgl. foesjbroor: foetelaar, knoeier. Mit deë - kaat iech nit mieë.
foesje (Q121p Kerkrade)
|
Knoeien, bedriegen. || Vals spelen. || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28003 |
valse muur |
schraam:
šroǝm (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
vuil packen:
vul pakǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei]),
vuilig:
vulix (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Laag zeer zacht gesteente, bijvoorbeeld leisteen, die zich onder de koollaag bevindt. Een dergelijke laag is ongeschikt om er ondersteuningen op te plaatsen en moet daarom worden verwijderd. [monogr.; Vwo 55; Vwo 669; Vwo 710; Vwo 811]
II-5
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foeteleer (Q121p Kerkrade),
foeteler (Q121p Kerkrade),
pfuschbroer (<du.):
Mit deë - kaat iech nit mieë.
foesjbroor (Q121p Kerkrade)
|
Foetelaar, knoeier. || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] || Valsspeler.
III-3-2
|
29982 |
valsteiger |
schutzsteiger:
šutsštījǝr (Q121p Kerkrade),
valsteiger:
val[steiger] (Q121p Kerkrade)
|
Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.]
II-9
|
28034 |
van boven naar beneden kool delven |
met de hand werken:
met dǝ haŋk werkǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Doorgaans geeft men de voorkeur aan het werken van onder naar boven in een koollaag, omdat dan o.a. het scheppen van de kolen het gemakkelijkst is. Alleen wanneer men daardoor gunstiger ten opzichte van de splijtvlakken komt te zitten of wanneer de helling van de koollaag groter is dan 25 graden, zal men in dalende richting of van boven naar beneden werken (Driessen pag. 158). Dit gebeurt ook, volgens de informant van Q 113, als de laag zeer dik is. [N 95, 520]
II-5
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
deë is van dr däuvel bezèse (Q121p Kerkrade)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34497 |
van de leg afraken |
van het leggen af:
van ǝt lęqǝ āf (Q121p Kerkrade)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
19236 |
van katoen geven |
aanpakken:
a pakke (Q121p Kerkrade),
eraan gaan:
dra joa (Q121p Kerkrade)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afdoen:
āfdūǝ (Q121p Kerkrade),
(scheuten) afplukken:
āfplø̜kǝ (Q121p Kerkrade),
uitkiemen:
uskīmǝ (Q121p Kerkrade)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|