27776 |
veiligheidsvloer |
beun:
bȳn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Waterschei]),
b˙ȳn (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schietbeun:
šesbyn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Wilhelmina]),
vloertje:
vlyǝršǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zekerheidsbeun:
sexǝrhētsb˙ȳn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zekerheidsvloer:
sexǝrhētsvluǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
zekerheidsvloertje:
sexǝrhētsvlyǝršǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Vloer samengesteld uit op het bovenste raam van een in aanleg zijnde opbraak naast elkaar gelegde balken. Het boorwerk en het aanbrengen van de opbraakramen wordt verricht vanaf de veiligheidsvloer. Bovendien wordt onder de veiligheidsvloer, op de werkvloer, beschutting gezocht tijdens het schieten (Defoin pag. 127). De "schietbeun" (Q 21 , Q 121c) bestond uit schuinstaande ijzeren stijlen, die werden opgevuld met dikke houten planken balken van 14 x 14 cm. [N 95, 371; N 95, 416; monogr.; Vwo 118; Vwo 816; Vwo 817]
II-5
|
24919 |
veld, open land |
veld:
fɛlt (Q121p Kerkrade),
veld (Q121p Kerkrade)
|
veld [ZND A1 (1940sq)] || veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24630 |
veldbloem |
veldbloem:
veld’blom (Q121p Kerkrade)
|
veldbloem
III-4-3
|
22306 |
veldduif |
veldduif:
velddoef (Q121p Kerkrade)
|
Wilde duif.
III-3-2
|
21742 |
veldfles |
blik:
blèch (Q121p Kerkrade)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23494 |
veldkruis |
veldkruis:
veldkrüts (Q121p Kerkrade)
|
Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
lîêwerik (Q121p Kerkrade),
liever:
lieaver (Q121p Kerkrade),
lieëver (Q121p Kerkrade),
lieë’ver (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [Roukens 03 (1937)] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24358 |
veldmuis |
veldmuis:
veld’moes (Q121p Kerkrade)
|
veldmuis
III-4-2
|
29743 |
veldoven |
oven:
ǭvǝnt (Q121p Kerkrade),
veldoven:
vɛlt˱ǭvǝnt (Q121p Kerkrade)
|
Veldoven zonder muren, waarin veldbrandstenen werden vervaardigd. De veldoven zonder muren werd doorgaans gebruikt als het een tijdelijke produktie betrof, dikwijls vlakbij een te bouwen object. In het primitiefste stadium stapelden de steenarbeiders de ruwe stenen laag na laag op tot een grote hoop, waarbij tussen de lagen kolengruis werd gestrooid. Het geheel werd afgesmeerd met natgemaakte klei. Men stak reeds de brand in de oven, als deze tot een geringe hoogte was opgetrokken, waardoor de onderste lagen, de voet, al een zekere hardheid verkregen en de druk van boven beter konden verwerken. Elders spaarden de ovenbouwers onder in de stapel op regelmatige afstanden stookgangen uit. Het gewelf van deze kanalen construeerden ze door van de desbetreffende lagen de stenen boven de stookgang steeds half te laten oversteken. Het zetten van dit verband was zeer belangrijk, omdat ineenstorten de hele veldoven vernielde. In de stookkanalen werd door de stokers geregeld hout en turf geworpen (Geuskens, pag. 118). ø̄̄Een stapel met 200.000 steenen in 28 lagen vergt 8 tot 10 dagen voor het opbouwen en 12 tot 15 dagen voor het bakken en verbruikt per 100 steenen 2,5 centenaar grove en ongemengde kolenø̄̄ (Coopman, pag. 54). In Q 121 werden voor de veldoven stenen gebruikt die oppervlakkig gedroogd waren. Men zei dan dat de stenen winddroog (weŋk˱dry\x) waren. Zij werden door de inzetteren (ezɛts\r\) op de smalle zijde gestapeld. Tussen de steenlagen kwam een laag fijne kool (fiŋ\ koal); bovendien werden er luchtkanalen in aangebracht. De hele steenmassa die ongeveer tien meter in het vierkant en drie meter hoog was, werd aan de zijkanten met een dikke laag leem bestreken. Vervolgens werd de oven aangestoken. Men liet de temperatuur in de oven oplopen tot ¬± 1200 Celcius waardoor het water dat nog in de stenen aanwezig was, naar buiten werd gedreven. Men noemde dit droog stoken (dry\x ētǭx\). Daarna werd de oven ook van boven gesloten en voerde men de temperatuur op tot ¬± 10800 Celcius. Aan deze temperatuur werd het baksel ongeveer een maand blootgesteld (Lochtman, pag. 60).' [N 98, 110; monogr.; N 30, 53a add.]
II-8
|
29811 |
veldovensteen |
helle veldbrand:
hɛlǝ vɛlt˱braŋk (Q121p Kerkrade
[(hardgebakken steen)]
),
veldbrand:
vɛlt˱braŋk (Q121p Kerkrade),
veldbrandsteen:
vɛlt˱braŋkštē (Q121p Kerkrade)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|