25543 |
bloem mengen |
mengen:
meŋǝn (Q121p Kerkrade),
męŋǝ (Q121p Kerkrade)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
witmeel:
wīs męǝl (Q121p Kerkrade)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
24629 |
bloembol |
bol:
ideosyncr.
bol (Q121p Kerkrade),
zwieberl:
tswie‧berl (Q121p Kerkrade)
|
bloembol || Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemengaarde:
blommejaad (Q121p Kerkrade)
|
I-7
|
20042 |
bloemheester |
bloemenstruik:
blom’mesjtroech (Q121p Kerkrade)
|
bloemheester
III-2-1
|
24649 |
bloemknop |
knop:
ideosyncr.
knop (Q121p Kerkrade)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemenkool:
blommekoel (Q121p Kerkrade),
blommekoeêl (Q121p Kerkrade),
blommekoeël (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
blom’mekoeël (Q121p Kerkrade)
|
bloemkool || bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19646 |
bloemperk |
bed:
bɛt (Q121p Kerkrade),
bloemengaard:
(d\'r jaad = de tuin).
bloommejaad (Q121p Kerkrade),
bloemengaardje:
blommejeëdsje (Q121p Kerkrade),
perk:
perk (Q121p Kerkrade),
peͅrk (Q121p Kerkrade),
pɛrk (Q121p Kerkrade)
|
[ZND A1 (1940sq)]bloembed || Hoe noemt u het afgeperkt deel van een tuin met bloemen? [N 104 (2000)] || perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)]
I-7, III-2-1
|
33493 |
bloesem |
appelbloei:
ap’pelblui (Q121p Kerkrade),
bloei:
bluij (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
appelbloesem
I-7
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
voet:
vos (Q121p Kerkrade)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|