20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vreien (Q121p Kerkrade),
vrij’e (Q121p Kerkrade)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering hebben, vrijen
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
bevroren:
bevrore (Q121p Kerkrade),
schotelblauw:
sjotselsblauw van de kou (Q121p Kerkrade),
stijf:
sjtief (Q121p Kerkrade),
sjtīēf va kou (Q121p Kerkrade),
stīēf van kou (Q121p Kerkrade)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
vervangen:
vǝrvaŋǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
18080 |
verkoudheid |
snop:
der sjnóp han (Q121p Kerkrade),
ich han der sjnop (Q121p Kerkrade),
ich han der sjnop e bisje (Q121p Kerkrade),
ich han erg der sjnop (Q121p Kerkrade)
|
Lichte verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
verpinselen:
verpinsele (Q121p Kerkrade)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
met geld werpen:
mit jelt werpe (Q121p Kerkrade)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afslaan:
afgeschlaage (Q121p Kerkrade)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27607 |
verlegdienst |
ombouwschicht:
˙ømbǫwšix (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
omlegschicht:
ømlɛkšix (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551]
II-5
|
19038 |
verlegen |
beschaamd:
besjeemt (Q121p Kerkrade),
bleu:
bluu.e (Q121p Kerkrade),
bluuj (Q121p Kerkrade),
blûû (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
verlegen:
verlèèje (Q121p Kerkrade)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
bleu:
blüe (Q121p Kerkrade),
verlegen:
verleëje (Q121p Kerkrade)
|
bleu, verlegen || niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|