24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
heggenroos:
idiosyncr.
hegke roeës (Q121p Kerkrade),
heggenroosje:
heg’kerües-je (Q121p Kerkrade),
rozenbottel:
-
roesebottel (Q121p Kerkrade)
|
hageroos, hondsroos || Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)] || rozebottelstruik (Rosa rubiginosa) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
wie (Q121p Kerkrade),
-
wiej (Q121p Kerkrade),
wijdenhout:
-
wieëhoots (Q121p Kerkrade)
|
wilg || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
miemekatje:
miem’mekets-jer (Q121p Kerkrade),
ideosyncr.
miemmiekets-jer (Q121p Kerkrade)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilgekatjes
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
treurwijde:
troer’wie (Q121p Kerkrade),
waterwijde:
-
wasserwiej (Q121p Kerkrade)
|
treurwilg || wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
vits:
ideosyncr.
viets (Q121p Kerkrade)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (Q121p Kerkrade)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
oogsplimp:
oogsplimpe (Q121p Kerkrade),
plimp:
plimpe (Q121p Kerkrade),
wimper:
wimper (Q121p Kerkrade)
|
Ooglid - Als men de ogen sluit, gaat er iets dat men een klepje zou kunnen noemen, over het oog heen. Hoe noemt men dit klepje? [DC 39 (1965)] || wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
ənə šit (Q121p Kerkrade),
vots:
vots (Q121p Kerkrade)
|
een scheet [ZND A1 (1940sq)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
poep:
poep (Q121p Kerkrade),
vots:
vóts (Q121p Kerkrade),
wind:
wink (Q121p Kerkrade),
wiŋk (Q121p Kerkrade)
|
wind [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
29877 |
winddroog |
winddroog:
weŋk˱dryǝx (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|