e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
worst worst: wuəš (Kerkrade), Verklw. wüesj-je  woeësj (Kerkrade) worst [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
worst maken worst(en) maken: wus mākǝ (Kerkrade), wuǝš māxǝ (Kerkrade), worsten: wustǝ (Kerkrade) De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.] II-1
worstelen ringelen: riengele (Kerkrade), riengele, ziech (Kerkrade) De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || Worstelen. III-3-2
worstvlees en -vet kleinmaken hakken: hakǝ (Kerkrade), kleinsnijden: klēn šni-jǝ (Kerkrade), malen: mālǝ (Kerkrade) Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.] II-1
wortel wortel: wǫ.tsǝl (Kerkrade) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wót’sel (Kerkrade), ideosyncr.  wotsel (Kerkrade) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel III-4-3
wortel schieten wotselen: wót’sele (Kerkrade) wortel schieten III-4-3
wortelhals hals: ideosyncr.  haos (Kerkrade) De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3
worteltje moren: moere (Kerkrade), zomermoren: zommermoeren (Kerkrade) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] I-7
wrang gats: jats (Kerkrade), jatz (Kerkrade) wrang [DC 26 (1954)] III-2-3