id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33834 | zaalrug | zaalrug: zālrø̜k (Kerkrade) | Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q] I-9 |
25227 | zacht winterweer | vuil winter: Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: voele winkter weelt enne vette kerkhof = zachte winter sterven veel mensen. voele winkter (Kerkrade) | zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4 |
18992 | zachtaardig | kalm: opmerking mar.: vraagstelling is niet helemaal correct; er is een verschil tussen "zacht van geaardheid"(zachtaardig) en "niet heftig of opvliegend"(zachtzinnig) kalm (Kerkrade) | zacht van geaardheid, niet heftig of opvliegend [week, zachtzinnig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
25237 | zachte wind, briesje | zoet windje: züet-winke (Kerkrade) | nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)] III-4-4 |
19537 | zachtharige bezem | mop: mop (Kerkrade) | bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1 |
31786 | zagen | zegen: z ̇ē̜ǝjǝ (Kerkrade) | In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12 |
18316 | zak in de onderrok | rokkentas: rokketésj (Kerkrade), rokkketeesch (Kerkrade) | zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18393 | zak in kledingstuk | tas: tèsj (Kerkrade) | tas, zak, broekzak III-1-3 |
18324 | zak op een schort | tas: teesj (Kerkrade) | zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18186 | zakdoek | koetenplag: NB p. 161: koet, snot. koeteplak (Kerkrade), snuifplag: sjnoefplak (Kerkrade), oud, niet veel meer gebruikt schnoefplak (Kerkrade), tassendoek: tèsjedóch (Kerkrade), [sic] taesjedoor (Kerkrade), zakdoek: zaddoek (Kerkrade) | zakdoek || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3 |