e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zang gezang: e schoen gesank (Kerkrade), e šun gəsāŋk (Kerkrade), jezangk (Kerkrade) Een schone zang. [ZND A1 (1940sq)] || Het zingen van kinderen [gelots]. [N 90 (1982)] III-3-2
zanglijster, lijster lijster: lies’ter (Kerkrade), līēster (Kerkrade) lijster || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)] III-4-1
zaniken, zeuren beklagen: beklage (Kerkrade), zeveren: zevere (Kerkrade) langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] III-3-1
zavel, lichte klei slover: sjloever (Kerkrade) zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] III-4-4
zedelijk slecht meisje flos: floës (Kerkrade), loeder: loeder (Kerkrade) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] || onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)] III-2-2
zedig anstndig (du.): ansjtändiech (Kerkrade) zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)] III-1-4
zeef sieb (d.): zīp (Kerkrade), zift: zef (Kerkrade), zij: zei (Kerkrade), zeͅi̯ (Kerkrade) zeef || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeemlap leer: lēr (Kerkrade), lēͅr (Kerkrade), vensterleer: venstərlēr (Kerkrade) leer (om ramen te wassen) || zeemleer || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeepsop luter: lyətər (Kerkrade, ... ), lüeter (Kerkrade), zeepluter: zeef-lüeter (Kerkrade), zefelüeter (Kerkrade), zepenluter: zēfəlyətər (Kerkrade) Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || wassop || zeepsop III-2-1
zeer kleine aardappelen kleine aardappelen: kleŋ ɛ̄ǝpǝl (Kerkrade), zwelmannetjeren: šwęlmǝnšǝrǝ (Kerkrade) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5