e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijladders van de oude kar ledders: lɛdǝrǝ (Kerkrade) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snoeven: sjnoeve (Kerkrade, ... ), sjnōēve (Kerkrade), snōēve (Kerkrade) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn pasen doen ostern (du.) houden: de oeëstere hauwe (Kerkrade) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn tevredenheid betuigen zich freuen (du.): ziech vräue (Kerkrade) genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] III-1-4
zijn woede luchten uitlaten: oes"klankwettig in Kerkerade  oes losse (Kerkrade) zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4
zijpad zijgang: ziejank (Kerkrade), ziejenk (Kerkrade) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijsnijtang zijsnijtang: zišnitsaŋ (Kerkrade) Kniptang voor metaal waarbij de sneden van de bekken ongeveer in de lengterichting van de tangbenen staan. De tang wordt volgens de invuller uit Q 121 gebruikt om schroefdraad, boutjes, etc op moeilijk bereikbare plaatsen af te knippen. Zie ook afb. 146. [N 33, 181] II-11
zijtak zijtak: ideosyncr.  zie-tak (Kerkrade) Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)] III-4-3
zijwand deel: del (Kerkrade), ondenlangsstoot: oŋǝlaŋsštuǝs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), onderlangsstoot: oŋǝrlaŋsštuǝs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), ovenlangsstoot: oǝvǝlaŋsštuǝs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), overlangsstoot: oǝvǝrlaŋsštuǝs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), stoot: štuǝs (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13, II-5
zilverbrons zilverbrons: zelvǝrbrons (Kerkrade) Zilverkleurig verfpoeder, bestaande uit een legering van tin en zink. [N 67, 10b] II-9