28161 |
bout |
bout:
bols (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
bōts (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
bǫwt (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
moederschroef:
mǫdǝršruf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schroef:
šruf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
[N 95, 351; N 95, 746; monogr.; Vwo 173]
II-5
|
29961 |
bouwemmer |
bouwemmer:
bǫwęmǝr (Q121p Kerkrade),
emmer:
ɛmǝr (Q121p Kerkrade),
wateremmer:
wasǝręmǝr (Q121p Kerkrade)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
30055 |
bouwgrond |
voet:
vos (Q121p Kerkrade)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
gewande:
gǝwaŋ (Q121p Kerkrade),
land:
la.nt (Q121p Kerkrade),
la.ŋk (Q121p Kerkrade),
laŋk (Q121p Kerkrade),
veld:
vɛlt (Q121p Kerkrade)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (Q121p Kerkrade)
|
bouwvallig huis, krot
III-2-1
|
27823 |
boven tegen het dak |
in de kop:
en dǝr kǫp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
in de verst:
en dǝ viǝš (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
ovenweer:
oǝvǝwēr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
weer de berg aan:
wēr dǝr bɛrx ā (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Boven tegen het dak van een mijngang. De opgaven "ovenweer", "in de kop" en "in de verst" zijn specifiek van toepassing op het bovenste gedeelte van een steengang (Lochtman pag. 59). [N 95, 195; monogr.]
II-5
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bōvǝbē (Q121p Kerkrade)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
25495 |
bovenbeschuit |
oven:
oavǝ (Q121p Kerkrade),
spiegel:
špęjǝl (Q121p Kerkrade)
|
Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a]
II-1
|
17639 |
bovendeel van de rug |
hakkelepak:
hoekelepak (Q121p Kerkrade),
krommelenek:
kroamelenak (Q121p Kerkrade),
nek:
op dr kroamelenak
dr nak (Q121p Kerkrade),
pokkel:
bij der pap op der poekel
poekel (Q121p Kerkrade),
poekel
poekel (Q121p Kerkrade)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
ideosyncr.
kop (Q121p Kerkrade)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|