30522 |
daklei |
lei:
laj (Q121p Kerkrade)
|
Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.]
II-9
|
29893 |
dakpan |
dakpan:
dāxpan (Q121p Kerkrade),
pan:
pan (Q121p Kerkrade)
|
Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.]
II-8
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
del (Q121p Kerkrade)
|
laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27807 |
daling |
daling:
daling (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
gezenk:
jǝzɛŋk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Volgens de helling van het dalend gesteente gedolven galerij. [N 95, 517; monogr.; N 95, 477; N 95, add.; N 95, 178; Vwo 272; Vwo 280; Vwo 809]
II-5
|
21172 |
dam |
wal:
wal (Q121p Kerkrade)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27739 |
damdeur |
damdeur:
damd˙ȳǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Zware, gietijzeren deur die hermetisch kan worden afgesloten bij brand of waterdoorbraak. [monogr.]
II-5
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
bloes, blouse || damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21128 |
damesfiets |
damesfiets:
damesfiets (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hot (Q121p Kerkrade)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna, hast doe a paar nui hoaze? (Q121p Kerkrade)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|