e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P055p plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2603
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eikel eikel: ikəls (Kermt) eikels [RND] III-4-3
eindvoor in het midden pijpvoor: pę̄.p˲[voor] (Kermt) De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
ekster ekster: eejəkstər (Kermt, ... ), hanno: hennoew (Kermt) ekster [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] III-4-1
eksteroog eksteroog: eejkstəroech (Kermt) eksteroog [ZND 01 (1922)] III-1-2
els priem: prījǝm (Kermt) Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien v√≥√≥r te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.] II-10
emmer emmer: imər (Kermt, ... ) emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] III-2-1
engerling, larve van de meikever engerling: eͅnŋərlenŋ (Kermt) engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] III-4-2
enkel enkel: ingkəl (Kermt), zən ingkəls kapot loepə (Kermt) enkel [ZND 01 (1922)] || zijn enkel stuk stoten [ZND 01 (1922)] III-1-1
enkele kunstmestsoorten ka√øniet: kai̯ǝ`nit (Kermt), zwart: zwat (Kermt) In dit lemma is een aantal (verzamel)termen voor moderne kunstmestsoorten bijeengezet. De opsomming is verre van volledig, omdat naar het gebruik en de uitspraak van evt. regionale en algemene benamingen voor de verschillende kunstmeststoffen niet overal, noch genoegzaam werd ge√Ønformeerd. [N 11A, 62b; N 11, 27 add.; N P, 8 + 9 add.; div.; monogr.] I-1
enten greffelen: grɛfələ (Kermt), griffelen: grêfələ (Kermt) [RND 08] [ZND 01 (1922)] I-7