18262 |
knoop |
knop:
knoep - kniep (P055p Kermt)
|
knoop (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knip)
knup (P055p Kermt)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34337 |
knorren |
knorren:
knorǝ (P055p Kermt)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
grommelpot:
grooməlpot (P055p Kermt),
knorpot:
Meer: groomelpot.
knorpot (P055p Kermt)
|
knorrepot [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kluppel:
kløpəl (P055p Kermt),
knuppel:
knêpəl (P055p Kermt)
|
knuppel [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
køu̯ (P055p Kermt),
kǫu̯ (P055p Kermt),
kɛi̯ (P055p Kermt)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
eersteling van het tweede kalf:
īsleŋ van ǝt twedǝ [kalf] (P055p Kermt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
hoge rug:
hugǝn rẽx (P055p Kermt)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
hāŋkǫ̃ǝnt (P055p Kermt)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkput (P055p Kermt)
|
[N 3A, 138]
I-11
|