19515 |
koffiepot |
cafè-pot:
ka͂fipoͅt (P055p Kermt)
|
pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
cafè-zift:
ps. boven Å hoort nog een ~, combinatieletter niet omgespeld/ te maken
ka͂fizeft (P055p Kermt)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kookə (P055p Kermt),
kóókə (P055p Kermt)
|
koken [RND], [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
26382 |
kolk |
kolk:
kǫlǝk (P055p Kermt)
|
De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81]
II-3
|
17813 |
komen |
komen:
kōmə (P055p Kermt)
|
komen [RND]
III-1-2
|
20005 |
konijn |
konijn:
kənēͅ.n (P055p Kermt),
ook ondergebracht mat. van ZND01, u-130
knên (P055p Kermt),
pl.
kənēͅnə (P055p Kermt)
|
konijn [ZND 01 (1922)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20133 |
konijnenjong |
jong konijntje:
jőͅŋ kneͅi̯nkəs (P055p Kermt)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
ke.niŋ (P055p Kermt),
keening (P055p Kermt)
|
koning [RND], [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
(mariage)
eg hèb de browwed (P055p Kermt)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moederbij:
mojǝrbęj (P055p Kermt)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|