21109 |
kruidenpannenkoek |
kruidkoek:
kruid
krowwedkôk (P055p Kermt)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
giroffelnagel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10
gierofəlnaagəl (P055p Kermt)
|
een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
26082 |
kruien |
kruien:
kręi̯ǝ (P055p Kermt),
varen:
vārǝ (P055p Kermt)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krouk (P055p Kermt)
|
kruik [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
17573 |
kruin |
kruin:
#NAME?
kroun (P055p Kermt),
kruintje:
#NAME?
krejngkə (P055p Kermt)
|
kruin [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
krēs (P055p Kermt),
krē̜.s (P055p Kermt),
krē̜i̯ǝs (P055p Kermt)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
krüsiefiks (P055p Kermt)
|
Crucifix. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krę̃i̯ǝsbīǝn (P055p Kermt)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
kroezel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138
kroezələ (P055p Kermt)
|
kruisbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
23313 |
kruisen, kruisdagen? |
kruisen:
krɛ.sə (P055p Kermt)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|