33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vē.lǝstān (P055p Kermt)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kalvǝrtãǝn (P055p Kermt)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
zǫk (P055p Kermt),
zuik:
zø̄k (P055p Kermt)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkpotje:
™ is niet omgespeld
meͅləkpe͂ͅtšə (P055p Kermt)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
mē̜lǝkkē̜r (P055p Kermt)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
mę̃lǝkø̄u̯ (P055p Kermt)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34096 |
melkkuil |
kotje:
kītšǝ (P055p Kermt)
|
Opening waardoor melkaders uit het lichaam van de koe komen. [N 3A, 118b]
I-11
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mę̃lǝkspīgǝl (P055p Kermt)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
17624 |
melktanden |
bijtertjes:
pietərkəs (P055p Kermt),
tandjes-0:
tensjes (P055p Kermt)
|
kinderwoord voor tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
24212 |
merel |
blaan:
bloon (P055p Kermt),
lijster:
lêstər (P055p Kermt)
|
merel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|