24375 |
slak |
slak:
slek (P055p Kermt)
|
slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekəhèske (P055p Kermt),
slekəhêskə (P055p Kermt)
|
slakkenhuis [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
18411 |
slappe vilten hoed |
slappe hoed:
slapənhuət (P055p Kermt)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pīt (P055p Kermt)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
galgennood:
galəgənood (P055p Kermt)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
slee:
ən sleej (P055p Kermt)
|
Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34294 |
sleephout |
sleephout:
slēǝphǭu̯ǝt (P055p Kermt)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleepə (P055p Kermt),
slē.pǝ (P055p Kermt)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (sleepen) [ZND 06 (1924)]
I-2, III-1-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kattenkaas:
kattekös (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)]
III-4-3
|
22469 |
sliepuit |
sliep, sliep, sliep:
sliep! sliep! sliep! (P055p Kermt)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|