e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kermt

Overzicht

Gevonden: 2604
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont als apart kledingstuk pels: nue puels (Kermt), peͅls (Kermt) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bont en blaow (Kermt), zwart en blauw slaan: zwad ɛn blaouw gəslāgə (Kermt) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bont geruite langwerpige omslagdoek neusdoek: nisdo͂ͅk (Kermt), slat: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Kermt) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte koe met rode kop witte koe bet een rode kop: wetǝ [koe] bǝnǝ rōi̯ǝ kǫp (Kermt) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a] I-11
bonte specht, specht specht: spēxt (Kermt) specht [ZND 07 (1924)] III-4-1
bontkraag pelsen kraag: peͅlsə kraəx (Kermt) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsjas: peͅlsja.əs (Kermt) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: bo.ch (Kermt), ne boohch (Kermt), center: sęntǝr (Kermt) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] II-9, III-3-2
boom (alg.) boom: bum (Kermt) boom [RND] III-4-3
boomgaard bogaard: boogərt (Kermt), bő̅gərt (Kermt), fruitbogaard: frēət˂bő̅gərt (Kermt), fruitwei: frēət[wei} (Kermt) boomgaard [ZND 01 (1922)] I-7