e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kermt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vriesweer koud (weer): kàəd wèiər (Kermt) vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4
vriezenx bakken: bàkə (Kermt), vriezen: vrizə (Kermt) vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)] III-4-4
vroegmis vroege mis: də vrigəmês (Kermt) vroegmis [RND] III-3-3
vrouw vrouw: vro.u (Kermt), vro.uw (Kermt), vroow (Kermt) vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)] III-3-1
vrouwelijk jong van de geit geitje: gētšǝ (Kermt) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vi̯āzǝ[kalf] (Kermt) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hennetje: henǝkǝ (Kermt) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen ooi: oi̯ǝ (Kermt), ō (Kermt), ou: ou̯ (Kermt), outje: ou̯kǝ (Kermt), schaap: sxōp (Kermt) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zoog: zō.x (Kermt), zōx (Kermt) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif duivin: døͅy`ven (Kermt), ô: lange dalende toon  dôvin (Kermt), hen: hen (Kermt), wijfje: wêfkə (Kermt) Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)] III-3-2