18197 |
broek: algemeen |
broek:
brōͅk (P055p Kermt),
brŏk (P055p Kermt)
|
broek [ZND 01 (1922)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
pijp:
peͅiəpə (P055p Kermt)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broeksriem:
brōͅksriəm (P055p Kermt)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
kontmaal:
koͅntmōͅəl (P055p Kermt)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broeksmaal:
brōͅksmōͅəl (P055p Kermt)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broeder:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brīējər (P055p Kermt),
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
brīēr (P055p Kermt),
brîêr (P055p Kermt)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22586 |
bromtol |
muziekdop:
muziekdop (P055p Kermt)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (P055p Kermt)
|
bron [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
briǝstǝx (P055p Kermt),
brē.stex (P055p Kermt)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
stirex (P055p Kermt)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|