25133 |
druppel |
drup:
drep (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
poort:
[poort] (P055p Kermt)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dej dōf ès taem, ən taem dōf (P055p Kermt),
douf (P055p Kermt),
dôf (P055p Kermt),
en dooef (P055p Kermt),
Pl. [do:.ve]
dōͅf (P055p Kermt)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
dōf, douf (P055p Kermt)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
døͅyməleŋ (P055p Kermt),
vingerling:
veŋərləŋ (P055p Kermt)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
duits:
dê:ts (P055p Kermt)
|
Duits [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
dōͅvəkòt (P055p Kermt),
dǭvǝkǫt (P055p Kermt)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (P055p Kermt),
slā.x (P055p Kermt)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
douvin (P055p Kermt),
ô: lange dalende toon
dôvin (P055p Kermt),
wijfje:
wêfkə (P055p Kermt)
|
duif, wijfje [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
dêzəlich (P055p Kermt)
|
duizelig [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|