33529 |
fruit, ooft |
fruit:
freet (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)]
I-7
|
24443 |
fruitworm |
made:
mōj (P055p Kermt)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
gon (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
gaan [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18345 |
gaatje voor de schoenveter |
rijggat:
reͅiXoͅutər (P055p Kermt)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21314 |
galgenaas |
galgenaas:
galəgənoos (P055p Kermt, ...
P055p Kermt)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 01 (1922)] || galgenaas [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
33849 |
galopperen |
galoppen:
gǝlǫpǝ (P055p Kermt),
viervoetig (lopen):
vīrvutex (P055p Kermt)
|
De galop is een drie-tempogang. Het paard beweegt met lange, gelijkmatige passen en leidt met één van de voorbenen. Beginnend met het rechter voorbeen gaat het als volgt verder: links achter (linker diagonaal), rechts achter en links voor, gevolgd door een zweefmoment. Bij het grootste aantal paarden hoort men drie hoefslagen (zie drieslag), waarbij de nederzetting van de twee voeten overkruis geschiedt. Enkel bij de galop van zeer goed gedresseerde man√®gepaarden worden de vier hoefslagen gehoord. Dit laatste heeft niets te maken met "vierkappens, vierklauwens of viervoetig lopen", wat "snel lopen" betekent. Zie afbeelding 10. [JG 1b; N 8, 20, 81c, 81d, 81e en 81f]
I-9
|
19375 |
gang |
gang:
gaŋk (P055p Kermt)
|
gang [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
doorgang:
dø̄u̯ǝrgā.ŋk (P055p Kermt),
gangetje:
gɛŋskǝ (P055p Kermt),
voedergang:
voi̯ǝrgáŋk (P055p Kermt)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
34548 |
gans |
gans:
gās (P055p Kermt)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (P055p Kermt),
gǭrǝ (P055p Kermt)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|