17763 |
hoektand |
oogtand:
oechtaen (P055p Kermt)
|
oogtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
reep:
riep (P055p Kermt)
|
Hoepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
bet de reep spelen:
bə dən riep speele (P055p Kermt)
|
Hoepelen. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
reeprok:
riproͅk (P055p Kermt)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
rīpǝ (P055p Kermt)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoest (P055p Kermt)
|
hoest [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
geleg:
gǝlęx (P055p Kermt)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
huXsXuən (P055p Kermt)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
ceremoniehoed:
sērəmənihūət (P055p Kermt),
chapeau-buse (fr.):
šapo͂ͅbøs (P055p Kermt),
hoge hoed:
hugənhuət (P055p Kermt)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
ceremoniehoed:
sērəmənihūət (P055p Kermt),
chapeau-buse (fr.):
šapo͂ͅbøs (P055p Kermt),
hoge hoed:
hugənhuət (P055p Kermt)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|