34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (Q152p Kerniel)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
livər’pā.teͅi (Q152p Kerniel),
pat:
pā.teͅi (Q152p Kerniel)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
witte pens:
we̝tə pɛ̄.ns (Q152p Kerniel)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17647 |
lies |
lies:
lis (Q152p Kerniel)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|
17617 |
lip |
paardslip:
pi̯ā.tslip (Q152p Kerniel)
|
Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lip (Q152p Kerniel)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
keken:
kiǝkǝ (Q152p Kerniel)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17817 |
lopen |
lopen:
lǫu̯pǝ (Q152p Kerniel)
|
Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9
|
31582 |
luns |
leun:
lø̜jn (Q152p Kerniel)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
33057 |
maaidorser |
pikdorser:
pek˱dǭ.stǝr (Q152p Kerniel)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|