e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de loop gaan op de loop gaan: oppe luip goan (Kessel) op de loop gaan [SGV (1914)] III-1-2
op retraite gaan op retraite (fr.) gaan: op retraite gaon (Kessel) In retraite gaan, in retraite zijn. [N 96B (1989)] III-3-3
op rijen zetten bijeenharken: bīęi̯nhęrkǝ (Kessel) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op stelten lopen op stelten lopen: op sjtelte loupe (Kessel) stelten [op ~ loopen] [SGV (1914)] III-3-2
ophouden met het werk ophouden: ophoaje (Kessel) ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)] III-1-4
opmaken opmaken: gaelt opma.kə (Kessel) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper huist: hus (Kessel) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oprispen rupsen: rupse (Kessel, ... ) Hoe noemt men een oprisping? [DC 47 (1972)] || Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] III-1-2
optillen heffen: höffe (Kessel), opheffen: òphøfə (Kessel) heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND] III-1-2
opzettelijk expres: esjpres (Kessel) expres [SGV (1914)] III-1-4