e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
orgel orgel: orgel (Kessel) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
orgel spelen orgel spelen: orgel speule (Kessel) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgelpijpen orgelpijpen: orgelpiepe (Kessel) De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
os os: ø̜s (Kessel) Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11
otter otter: otter (Kessel) otter [DC 07 (1939)] III-4-2
oud, bejaard bejaard: bejörd (Kessel) bejaard [SGV (1914)] III-2-2
oud, versleten paard knol: knǫl (Kessel) Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9
oude man oude mens: einen oaje miens (Kessel) oude [een ~ man] [SGV (1914)] III-3-1
oudejaarsavond oudjaarsavond: aodjaorsaovund (Kessel) De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] III-3-2
ouders ouders: elders (Kessel, ... ), wordt gebruikt  oajers (Kessel), vader en moeder: ook wel: - - -  vaader en mooder (Kessel) ouders [SGV (1914)] || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)] III-2-2