e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roep- en lokwoord voor het kalf kalf: kalf (Kessel), muk: møk (Kessel) Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r] I-11
roep- en lokwoord voor het kuiken kip, kip, kip: kip, kip, kip (Kessel), kuiken: kȳkǝ (Kessel) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het varken kuus: kus (Kessel), varken: vɛrkǝ (Kessel) In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12
roep- en lokwoorden voor het lam lam: lām (Kessel) [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12
roep- en lokwoorden voor het schaap schaap: šǭp (Kessel) [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12
roepen roepen: roope (Kessel) roepen [SGV (1914)] III-3-1
roepwoord voor de geit geit: gęi̯t (Kessel), sik: sik (Kessel) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit geitje: gęi̯tjǝ (Kessel) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roerdomp roerdomp: roerdomp (Kessel) roerdomp [SGV (1914)] III-4-1
roeren roeren: reuren (Kessel) roeren [DC 47 (1972)] III-2-3