e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaden (ww.) schaden: sjaaje (Kessel) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer schaduw: de sjaduw (Kessel), schaduw (Kessel, ... ), sjáádəw (Kessel), scheem: sjeem (Kessel, ... ) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schaften schoften: sjofte (Kessel) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd schafttijd: šaftî.t (Kessel), schofttijd: sjoftied (Kessel) schafttijd [RND], [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: sjanj (Kessel, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Kessel) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schede schede: sjei (Kessel) scheede [SGV (1914)] III-2-1
schede van de koe schede: schede (Kessel) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheen scheen: cheen (Kessel), sjeen (Kessel, ... ) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook scheepje: schipke (Kessel) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3