32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwēkǝ (L298p Kessel)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
24069 |
teraardebestelling |
begrafenis:
begrafenis (L298p Kessel)
|
De teraardebestelling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18127 |
tetanus |
nekkramp:
nekkramp (L298p Kessel)
|
Als in een wondje straatvuil komt, kan er een infectieziekte ontstaan. De wetenschappelijke naam van die ziekte is Tetanus. Hoe noemt men die ziekte in uw dialect? [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
19781 |
thuis |
thuis:
toes (L298p Kessel)
|
thuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
23726 |
tientje van de rozenkrans |
tientje:
tientje (L298p Kessel)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22230 |
tijdverdrijf |
tijdverdrijf:
tiedverdrief (L298p Kessel)
|
tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (L298p Kessel)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
timmerman:
tø ̝mǝrman (L298p Kessel)
|
Ambachtsman die het timmeren als beroep uitoefent. Tot zijn werkzaamheden behoren het vervaardigen van dakconstructies en balklagen in huizen en het maken van trappen, kozijnen, ramen en deuren. Als aanduiding voor de vakman wordt zowel de benaming timmerman als schrijn(en)werker gebruikt. Schrijnwerker is meer verspreid in Belgisch Limburg, schrijnenwerker in het zuiden van Nederlands Limburg. Wanneer er een onderscheid tussen timmerman en schrijn(en)werker wordt gemaakt, dan duidt de eerste term eerder een vakman aan die timmerwerk in de bouw verricht. Dit is onder meer het geval in Ottersum (L 163), Posterholt (L 387), Geulle (Q 18) en Bilzen (Q 83). De schrijnwerker richt zich dan vooral op het maken van trappen, deuren en ramen. Het woordtype schrijner, dat in het zuidoostelijke deel van het gebied gebruikelijk is, is een algemene benaming voor de timmerman. De vakman die timmerwerk op de bouw verricht, wordt daar ɛbouwschrijnerɛ genoemd.' [N 55, 164a; N 55, 165; RND 6; L 34, 19a; L B1, 115; monogr.]
II-12
|
21380 |
tol betalen |
weggeld:
(men kent geen andere tol dan op wegen).
wêggeld (L298p Kessel)
|
tol betalen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21381 |
tolgaarder |
die de barrier heeft:
dê manne hêt den barriër (L298p Kessel),
dê manne hêt den breer (L298p Kessel)
|
tolgaarder [SGV (1914)]
III-3-1
|