20330 |
vader |
pap:
pap (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
vader:
vaader (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
vader (L298p Kessel, ...
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23330 |
vagevuur |
vagevuur:
vagevuur (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
Het vagevuur [vèègvuur, veëjevuur]. [N 96D (1989)] || vagevuur [SGV (1914)]
III-3-3
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
rol:
(bij een toneel)
rol (L298p Kessel)
|
valgordijn [SGV (1914)]
III-2-1
|
17822 |
vallen |
vallen:
valle (L298p Kessel)
|
vallen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19051 |
vals |
vals:
vals (L298p Kessel)
|
valsch [SGV (1914)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (L298p Kessel)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (L298p Kessel),
vangen (L298p Kessel),
vangə (L298p Kessel)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
34297 |
varken |
varken:
vɛrkǝ (L298p Kessel),
vɛrǝkǝ (L298p Kessel)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (L298p Kessel)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǭx (L298p Kessel),
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (L298p Kessel),
voerbak:
vōrbak (L298p Kessel)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|