24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (L298p Kessel)
|
Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
23337 |
wonder |
wonder:
wonger (L298p Kessel)
|
wonder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wónjere doon (L298p Kessel)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
huizen:
hoeze (L298p Kessel),
wonen:
wonen (L298p Kessel)
|
huizen (ww.) [SGV (1914)] || wonen [SGV (1914)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
wo.ərt (L298p Kessel),
woard (L298p Kessel)
|
woord [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21014 |
wormstekig |
wormstekig:
wormsjtèkig (L298p Kessel)
|
wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
worstele (L298p Kessel)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L298p Kessel)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L298p Kessel)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20917 |
wrang |
wrang:
vraŋ (L298p Kessel),
zuur:
zoer (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
stroef; welk woord gebruikt men voor stroef (zoor, week, wrang, stroef, rins) [DC 28 (1956)] || wrang [DC 26 (1954)] || Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11, III-2-3
|