e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braden braden: broaje (Kessel) braden [SGV (1914)] III-2-3
braken kotsen: kotse (Kessel) kotsen [SGV (1914)] III-1-2
branden branden: branje (Kessel), de stoof brangt (Kessel) branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brander: branjer (Kessel) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandhout aanmaakhoutjes: aanmaakhöltjes (Kessel), brandhout: brantjhout (Kessel), brantjhoͅu̯t (Kessel) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] || Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)] I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie kluis: kloes (Kessel) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandnetel brandnetel: brantjnētǝl (Kessel), netel: nētǝl (Kessel) Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5
breien strikken: sjtrikke (Kessel) breien [SGV (1914)] III-1-3
brem brem: -  brum (Kessel) brem [DC 47 (1972)] III-4-3
brengen brengen: bringe (Kessel) brengen [SGV (1914)] III-1-2