18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L298p Kessel),
klepbroek noemt men pan
boks (L298p Kessel)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
məras (L298p Kessel)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L298p Kessel, ...
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel,
L298p Kessel),
met accent ó op de o
brōr (L298p Kessel)
|
broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
bromme (L298p Kessel)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
22586 |
bromtol |
huildop:
huuldop (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. I. als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [DC 24 (1953)] || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
sprong:
sprøŋk (L298p Kessel)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
20769 |
brood |
brood:
brōōd (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
brôêt (L298p Kessel),
wēk (L298p Kessel),
met accent óé op de oe
brōēəd (L298p Kessel)
|
brood [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
24983 |
bros, breekbaar |
broos:
broos (L298p Kessel)
|
bros [SGV (1914)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
bruwǝ (L298p Kessel)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
bruwǝr (L298p Kessel)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|