25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
boonder (L298p Kessel)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
ulk:
ilk (L298p Kessel, ...
L298p Kessel,
L298p Kessel),
illik (L298p Kessel)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21245 |
bus |
bus:
bös (L298p Kessel)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polfer (L298p Kessel)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bus (L298p Kessel),
bussel:
bø̜sǝl (L298p Kessel)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuurman:
noaberman (L298p Kessel)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
noaber (L298p Kessel)
|
buurt (in de ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
buurte (L298p Kessel)
|
buurten (wij gaan ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23581 |
canon |
canon (lat.):
canon (L298p Kessel)
|
Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23643 |
canonborden |
canonborden:
canonborde (L298p Kessel)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|