23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsingel (L298p Kessel)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aos (L298p Kessel),
roeten oas (L298p Kessel)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
34184 |
abortus, verwerpen |
verwerpen:
vǝrwɛrpǝ (L298p Kessel)
|
Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9]
I-11
|
24083 |
abt |
overste:
euverste (L298p Kessel)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19021 |
achterdocht |
achterdocht:
achterdecht (L298p Kessel)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
17651 |
achterste |
achterste:
echterste (L298p Kessel),
kont:
kôntj (L298p Kessel),
vot:
vot (L298p Kessel)
|
[N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
bred:
brɛ̄t (L298p Kessel)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
24438 |
adder |
adder:
adder (L298p Kessel)
|
nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
oam (L298p Kessel)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademhalen:
oam hoalen (L298p Kessel)
|
ademen [SGV (1914)]
III-1-1
|