24870 |
akkerwinde |
boekweitswinde:
boqǝswenj (L298p Kessel),
boekweitwinde:
zachte k uitspraak, - is afgeleid van bochweitwinde
bôkkes. winj (L298p Kessel)
|
akkerwinde [DC 60a (1985)] || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.]
I-5, III-4-3
|
23715 |
akte |
akte:
akte (L298p Kessel)
|
Een oefening/akte/akt van geloof, hoop, liefde, berouw [üboeng]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilige (L298p Kessel)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziele (L298p Kessel)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
alles kwijt:
alles kwiet (L298p Kessel)
|
kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
24520 |
alsem |
els:
-
els (L298p Kessel)
|
bijvoet [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altaar (L298p Kessel)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (L298p Kessel)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (L298p Kessel)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andivie (L298p Kessel)
|
[DC 69 (1994)]
I-7
|