18086 |
jicht |
gicht:
gicht (L298p Kessel)
|
jicht [SGV (1914)]
III-1-2
|
23323 |
joden |
joden:
joede (L298p Kessel)
|
joden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
⁄t kintj is nog jonk (L298p Kessel)
|
jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jonk (L298p Kessel),
joŋk (L298p Kessel)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (ve dier) [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
baggen (mv.):
bage (L298p Kessel),
bakǝ (L298p Kessel),
bagje:
bɛkskǝ (L298p Kessel)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gø̜̄skǝ (L298p Kessel)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lammetje:
lɛmkǝ (L298p Kessel)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
19649 |
jonge kat |
katje:
ketje (L298p Kessel)
|
Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pø̜l (L298p Kessel)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20314 |
jonge vrouw |
goje (hebr.):
cf. VD s.v. "goj"alg. ben. bij joden voor niet-joden; zie ook Weijnen Etym. Wb. s.v. "kuie, koje, kaoje, keuje, goje, guie, gaoje"= meisje jonge vrouw (hebr. goja, goje)
keuj (L298p Kessel)
|
Kent u het woord kuie of keuje of koje in de betekenis: meisje, jonge vrouw? [DC 30 (1958)]
III-2-2
|