e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kast voor liturgische gewaden kast: keͅs (Kessel) De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)] III-3-3
kastplank schap: šāp (Kessel, ... ) plank in een kast [DC 16 (1948)], [DC 44 (1969)] III-2-1
kat kat: kat (Kessel) kat [SGV (1914)] III-2-1
katapult katapult: kattepul (Kessel), kattepult (Kessel) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)] III-3-2
katholiek katholiek (<fr.): katheliek (Kessel) katholiek [SGV (1914)] III-3-3
katoen katoen: kǝtūn (Kessel) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kauw dooltje: deulke (Kessel), kauw: kouw (Kessel) Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] III-4-1
kazuifel kazuifel: kazuifel (Kessel) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel, strot keel: k^ĕl (Kessel), kèl (Kessel), strot: sjtreut (Kessel), ströt (Kessel), ṣtrö.t (Kessel) keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND], [SGV (1914)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpi.n (Kessel) keelpijn [RND] III-1-2