19298 |
bezwaarlijk |
bezwaarlijk:
bezwoarlek (L298a Kesseleik)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23370 |
bidstoel |
bidstoel:
bidstool (L298a Kesseleik)
|
Een bidstoel met knie- en armsteun, waarop men alleen maar geknield kan zitten [prie-Dieu?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
biechstool (L298a Kesseleik)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21863 |
bij opbod verkopen |
roepen:
roope (L298a Kesseleik)
|
bij opbod verkopen (aan de meest biedende) op een veiling [roepen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18907 |
bijdehante vrouw; bijdehand |
veeg:
vêêg (L298a Kesseleik)
|
een vrouw die bijdehand is, die vlug van begrip en handig is [haalover, herp, veeg] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21841 |
bijeenleggen |
bijeenlappen:
bie ein lappen (L298a Kesseleik)
|
gezamenlijk geld bijeenleggen om iets te kunnen drinken [lappen, fineren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21804 |
bijleggen |
bijlappen:
bielappen (L298a Kesseleik),
bijleggen:
bielègge (L298a Kesseleik)
|
een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
21156 |
bijweg |
bijweg:
biewèg (L298a Kesseleik)
|
een weg die niet de hoofdverbinding vormt (bijweg, remel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21878 |
billijk |
schappelijk:
sjappelijk (L298a Kesseleik)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21820 |
binnensmonds praten |
murmelen:
murmelen (L298a Kesseleik),
prevelen:
prevelen (L298a Kesseleik)
|
binnensmonds praten [prevelen, pruttelen, murmelen, rullen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|