19323 |
bluf |
ambras:
ambras (L298a Kesseleik),
ambras (<fr.):
ambras (L298a Kesseleik)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (L298a Kesseleik)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutse (L298a Kesseleik)
|
Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
blutsen:
WLD
blutsen (L298a Kesseleik)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21864 |
bod |
roep:
roop (L298a Kesseleik)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22391 |
boek kaarten |
boek:
book (L298a Kesseleik)
|
Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24569 |
boeket |
poes:
WLD
poës (L298a Kesseleik)
|
Een aantal bijeengebonden of —gevoegde bloemen (tuit, tuiltje, boeket, ruiker, bloemetje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24731 |
boerenjasmijn |
jasmijn:
WLD
jasmien (L298a Kesseleik)
|
Jasmijn, een heester met witte, welriekende bloemen (jasmijn, zezemien). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21309 |
boerin |
bazin:
bazin (L298a Kesseleik)
|
de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18836 |
boertig |
boeretig:
boeretig (L298a Kesseleik)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|