23265 |
galmgaten |
galmgaten:
galmgaater (L298a Kesseleik)
|
De open vensters in de klokketoren, waardoor het geluid van de klok(ken) naar buiten galmt [schalvensters, almsgatter, galmgaten?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18093 |
galsteen |
galsteen:
galstein (L298a Kesseleik)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22456 |
gansrijden |
gansrijden:
goasriejen (L298a Kesseleik)
|
Het volksvermaak waarbij de spelers op een paard, onder het rijden de met zeep besmeerde kop van een aan de poten opgehangen gans probeerden af te trekken [gansrijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20305 |
garde |
wits:
wietse (L298a Kesseleik)
|
een garde, een bosje rijshout om kinderen mee te straffen [gard, roe, wies] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (L298a Kesseleik)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28862 |
garenklosje, garenpijpje |
pijpje:
pipkǝ (L298a Kesseleik)
|
Doorboord klosje waarop het garen is gewonden of pijpje waarop het garen zit. [N 59, 9; N 62, 56a; N 62, 56b; Gi 1.IV, 23; MW; monogr.]
II-7
|
29114 |
gat |
gat:
gāt (L298a Kesseleik)
|
Gat in een kledingstuk. [N 62, 47; MW]
II-7
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
gat:
gaat (L298a Kesseleik)
|
Hoe noemt U een gat in kleding? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
22513 |
geboortefeest |
kindjeskoffie:
kiendjeskoffie (L298a Kesseleik)
|
Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
gebôre wère (L298a Kesseleik)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|