20778 |
groente |
groente:
WLD
graunte (L298a Kesseleik)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groente:
WLD
graunte (L298a Kesseleik)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
I-7
|
20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
zeumeren:
zeumeren (L298a Kesseleik)
|
Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17547 |
grof gebouwd |
grof:
grôf (L298a Kesseleik)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22504 |
grote knikker |
stuiter:
stuiters (L298a Kesseleik)
|
Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18872 |
gruwelijk |
gruwelijk:
gruwelijk (L298a Kesseleik)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
farsig (< fr.):
farsig (L298a Kesseleik)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gulzich (L298a Kesseleik)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18856 |
gunst |
gunst:
gunst (L298a Kesseleik)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24606 |
haagbeuk |
elzenheg:
WLD
èlzehek (L298a Kesseleik)
|
Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|