21461 |
kibbelen |
stechelen:
stichelen (L298a Kesseleik)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24513 |
kiem |
kiem:
WLD
kiem (L298a Kesseleik)
|
De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24496 |
kiemen |
kenen:
WLD
kenen (L298a Kesseleik),
kesemen:
WLD
kesemen (L298a Kesseleik)
|
Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22399 |
kien! |
kien:
kien (L298a Kesseleik)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kienen (L298a Kesseleik)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20592 |
kieskauwen |
zauwelen:
zuielen (L298a Kesseleik)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
leknaas:
lèknaes (L298a Kesseleik)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19019 |
kieskeurig persoon |
kieskeur:
kieskeur (L298a Kesseleik)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kiettele (L298a Kesseleik)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
toeroepen:
toe rôpen (L298a Kesseleik)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|