18997 |
begerig |
begerig:
begerig (L298a Kesseleik)
|
sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33077 |
beginnen te oogsten |
varen:
vārǝ (L298a Kesseleik)
|
Hier zijn opgenomen de aparte werkwoordelijke uitdrukkingen voor het beginnen aan de oogst. Opgaven als "we gaan maaien" en identieke antwoorden als in het vorige lemma ''oogst'' (5.1.1) binnenhalen zijn weggelaten. Tenzij anders aangegeven moeten alle opgaven gelezen worden als: "we gaan ... ". Vergelijk ook het lemma ''oogst, werkzaamheden'' (4.1.2). [N 15, 9; monogr.]
I-4
|
20430 |
begrafenis |
uitvaart:
oetvaart (L298a Kesseleik)
|
de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
beerdigen (du.):
beërdige (L298a Kesseleik)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (L298a Kesseleik, ...
L298a Kesseleik)
|
het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
besef:
besef (L298a Kesseleik)
|
een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22906 |
beieren |
beieren:
beieren (L298a Kesseleik)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21777 |
bekakte praat |
kak:
kak (L298a Kesseleik),
schijt:
sjiet (L298a Kesseleik)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19324 |
bekakte praat /bekakt praten |
kak:
kak (L298a Kesseleik),
schijt:
sjiet (L298a Kesseleik)
|
taal of daad die getuigt van een hoge dunk van eigen voortreffelijkheid [kak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21830 |
bekendmaken |
bekendmaken:
bekindj maken (L298a Kesseleik)
|
officiëel bekend maken [uitbellen, uitklinken, afkleppen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|