e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kesseleik

Overzicht

Gevonden: 1489
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rentenieren rentenieren: renteneren (Kesseleik) leven van de inkomsten van je goederen of kapitaal [heren, rentenieren] [N 89 (1982)] III-3-1
rest in het glas klats: klats (Kesseleik), klatsje: klètske (Kesseleik) restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
reumatiek reumatiek: rimmetiek (Kesseleik) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
revers revers: revers (Kesseleik), revers (fr.): rever (Kesseleik) De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
ribfluweel, manchester, koordmanchester manchester: manšɛstǝr (Kesseleik) Zwaar geribd of glad katoenfluweel voor werkkleding. [N 62, 94; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
richten (de) mei opzetten: dǝ męj op˲zetǝ (Kesseleik) Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.] II-9
richtfeest meikermis: męjkermes (Kesseleik) Het feest dat wordt gevierd na het bereiken van het hoogste punt van het bouwwerk. [N 88 183 add.; monogr.] II-9
rijden varen: varen (Kesseleik) zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1
rijgen rijgen: rijgen (Kesseleik) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren rijggaren: rijggaren (Kesseleik) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7