21892 |
rentenieren |
rentenieren:
renteneren (L298a Kesseleik)
|
leven van de inkomsten van je goederen of kapitaal [heren, rentenieren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20559 |
rest in het glas |
klats:
klats (L298a Kesseleik),
klatsje:
klètske (L298a Kesseleik)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18085 |
reumatiek |
reumatiek:
rimmetiek (L298a Kesseleik)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18265 |
revers |
revers:
revers (L298a Kesseleik),
revers (fr.):
rever (L298a Kesseleik)
|
De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
28793 |
ribfluweel, manchester, koordmanchester |
manchester:
manšɛstǝr (L298a Kesseleik)
|
Zwaar geribd of glad katoenfluweel voor werkkleding. [N 62, 94; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
29929 |
richten |
(de) mei opzetten:
dǝ męj op˲zetǝ (L298a Kesseleik)
|
Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.]
II-9
|
29930 |
richtfeest |
meikermis:
męjkermes (L298a Kesseleik)
|
Het feest dat wordt gevierd na het bereiken van het hoogste punt van het bouwwerk. [N 88 183 add.; monogr.]
II-9
|
21130 |
rijden |
varen:
varen (L298a Kesseleik)
|
zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
rijgen:
rijgen (L298a Kesseleik)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28853 |
rijggaren |
rijggaren:
rijggaren (L298a Kesseleik)
|
Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|